Jeremiah 42

29) Voor het aangezicht der Chaldeen;

Dat is, uit vrees, gelijk boven Jer. 41:9, vrezende dat de koning dezen moord aan hen allen zou willen wreken.

Jer 41.9
1) nedervallen,

Zie van deze manier van spreken boven Jer. 36:7. De zin is: Laat onze ootmoedige bede voor u gelden, plaats bij u hebben, verwerp ze niet; vergelijk ook onder Jer. 42:9.

Jer 36.7 42.9
2) gehoord;

Dat is, wel verstaan; zie Gen. 11:7, in de aantekening, of, ik hoor; dat is, ik ben bereid uwe begeerte te voldoen.

Ge 11.7
3) tussen ons

Of, tegen ons, onder ons.

4) waarachtig en gewis Getuige:

Hebreeuws, getuige der waarheid en gewis, of getrouw.

5) Een afgebroken rede.

Afgebroken manier van eedzweren, gelijk boven Jer. 38:16; zie aldaar.

Jer 38.16
6) kwaad,

Te weten in onze ogen; dat is het bevalle ons wel of kwalijk, het kome met onzen zin en vernuft overeen of niet, het ga ons mede of tegen, het zij lief of lastig en leed.

7) neder te werpen:

Vergelijk boven Jer. 42:2.

Jer 42.2
8) blijven wonen,

Anders: stil blijven, of wederkerende; [te weten van uw voornemen] zult blijven. Hebreeuws, blijvende zult blijven, of wonende zult wonen.

9) bouwen en niet afbreken,

Zie Ps. 28:5.

Ps 28.5

10) berouw

Zie Gen. 6:6.

Ge 6.6

11) kwaad,

Der straf.

12) barmhartigheid geven,

Te weten voor het aangezicht van den koning van Babel; zie dezelfde manier van spreken Gen. 43:14, en vergelijk 1 Kon. 8:50; Ezra 7:28; Neh. 1:11; Ps. 106:46; Dan. 1:9.

Ge 43.14 1Ki 8.50 Ezr 7.28 Ne 1.11 Ps 106.46 Da 1.9

13) land brenge.

Dat is, in uw land met vrede late wonen, om uwe velden, akkers, wijnbergen, enz. te gebruiken, dat gij in den verleden tijd van oorlog hebt moeten verlaten en niet kunnen gebruiken; zie boven Jer. 40:11,12.

Jer 40.11,12
14) krijg zullen zien,

Vergelijk boven Jer. 14:13.

Jer 14.13
15) ganselijk uw aangezichten

Hebreeuws, stellende zult stellen; dat is, uwe ogen ten enenmale op Egypte slaan, ganselijk en vastelijk gezind zult zijn derwaarts te gaan; alzo dikwijls in het volgende; vergelijk 1 Kon. 2:15.

1Ki 2.15
16) Zo zullen al de mannen zijn,

Dat is, zo zal het hun gaan.

17) niemand hebben,

Hebreeuws, geen overige noch ontkomene hebben. Versta, behalve enige weinigen, Jer. 44:14,28.

Jer 44.14,28

18) van het zwaard,

Of, vanwege. Hebreeuws, van het aangezicht des kwaads.

19) vervloeking,

Of, zwering, dat men iemand met eedzweren vervloekende, uw voorbeeld daartoe gebruiken zal, wensende dat het hem alzo moge gaan als het u gegaan is. Vergelijk boven Jer. 29:22, en onder Jer. 44:12, en Jes. 65:15.

Jer 29.22 44.12 Isa 65.15

20) deze plaats niet meer zien.

Het Joodse land.

21) tegen ulieden gesproken,

Of, over, van ulieden.

22) weet zekerlijk,

Hebreeuws, wetende zult gij weten.

23) tegen u betuigd heb.

Of, onder u; dat is, dat ik u ernstiglijk als voor den Heere vermaand en gewaarschuwd heb, (waarvan) God en gij zelf getuigen zult zijn. Ik betuig mijn plicht gedaan te hebben.

24) uw zielen verleid;

Dat is, gij hebt uzelven bedrogen, menende door uwe huichelarij God te buigen naar uwen zin. Anders: gij hebt [mij] verleid, of doen dolen tegen uwe zielen; dat is, tot uw eigen verderf; of door [hetgeen in] uwe zielen [was], dat is, anders tot mij sprekende dan uwe harten dachten te doen, handelende als huichelaars tegen mij.

25) noch naar al hetgeen,

Of, noch iets van hetgeen waarom Hij, enz. Nu hadden zij, boven Jer. 42:5, het tegendeel met een sterken eed beloofd.

Jer 42.5
26) zekerlijk,

Hebreeuws, wetende zult gij weten.

Copyright information for DutKant